Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Genesis 21

Genesis

Index

Hoofdstuk 22

1

 En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tothem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 

 


2

 En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naarhet land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen,dien Ik u zeggen zal. 

 


3

 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam tweevan zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot hetbrandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. 

 


4

 Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. 

 


5

 En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongenzullen heengaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot uwederkeren. 

 


6

 En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hijnam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen. 

 


7

 Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie,hier ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar waar is het lamtot het brandoffer? 

 


8

 En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijnzoon! Zo gingen zij beiden samen. 

 


9

 En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaareen altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en legde hem op hetaltaar boven op het hout. 

 


10

 En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten. 

 


11

 Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel en zeide: Abraham,Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 

 


12

 Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want nuweet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebtonthouden. 

 


13

 Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in deverwarde struiken vast met zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, enofferde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. 

 


14

 En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien!Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal hetvoorzien worden! 

 


15

 Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van den hemel; 

 


16

 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaakgedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt; 

 


17

 Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als desterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is; en uw zaad zalde poorten zijner vijanden erfelijk bezitten. 

 


18

 En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijnstem gehoorzaam geweest zijt. 

 


19

 Toen keerde Abraham weder tot zijn jongeren, en zij maakten zich op, en zijgingen samen naar Ber-seba; en Abraham woonde te Ber-seba. 

 


20

 En het geschiedde na deze dingen, dat men Abraham boodschapte, zeggende:Zie, Milka heeft ook Nahor, uw broeder, zonen gebaard: 

 


21

 Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel, de vader van Aram, 

 


22

 En Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel; 

 


23

 (En Bethuel gewon Rebekka) deze acht baarde Milka aan Nahor, den broedervan Abraham. 

 


24

 En zijn bijwijf, welker naam was Reuma, diezelve baarde ook Tebah, en Gaham,en Tahas, en Maacha.  

 


Genesis 23

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: